Er is geen oorlog die zoveel ophef veroorzaakt als die tussen Israël en Hamas. Over wat er tussen Rusland en Oekraïne gebeurt wordt (politiek) beschouwend gesproken. Over de drugsoorlogen in bijvoorbeeld Mexico, Colombia en tal van andere landen, waarvan de gevolgen verder doordringen dan we ons realiseren wordt alleen verslag gedaan als het bloed weer even de spuigaten uit gutst. Over het bloedvergieten in Sudan en met name Darfur wordt bijna niet gesproken. Waarschijnlijk omdat er verder toch niets te halen valt. 

Maar over de oorlog tussen Israël en Hamas wordt wereldwijd oordelend gesproken. En zo oordelend dat het al gauw in de hoek van antisemitisme terecht komt. Ik zeg hoek, maar antisemitisme kun je feitelijk niet maar een hoek noemen. Het is wereldwijd aanwezig. Het is hardnekkiger aanwezig dan onkruid, dat, terwijl je dacht het uitgeroeid te hebben, toch overal weer opkomt. En zo’n oorlog is dan een extra voedingsbron om het antisemitisme nog sneller te laten opkomen dan de wonderboom bij de profeet Jona. 

De bevooroordeelde meningen over met name Israël, die als je niet uitkijkt al gauw werken als een brandende lucifer boven een tank aceton, komen in de volle breedte van de samenleving voor. Dus ook in de kerken. Dus, dominee’s, zeg er maar niets over. Dus, kerkganger, vraag er maar niet naar. Dus, christelijke gemeente, zing maar geen Psalmen meer. Dus, voorgangers, lees maar geen teksten uit het Oude Testament. Dus, samenleving, steek je rode, van verontwaardiging verhitte kop maar in het zand. Om beide metaforen maar bij elkaar te brengen, dan zit je al aardig dichtbij het onkruid van het antisemitisme dat de ontvlambaarheid heeft van aceton.

Goed en wel, wat wil ik nou eigenlijk zeggen? Moet ik wel wat zeggen? Is het nodig wat te zeggen? Ik kom er toe wat te zeggen, ten eerste, omdat iemand daarover concreet de vraag stelde in hoeverre we tijdens de erediensten oorlogen als die tussen Rusland en Oekraïne en Israël en Hamas aan de orde kunnen brengen? En in hoeverre mag je daar dan mening vormend over (s)preken?  In een al wat ouder krantenartikel, en dat dan ten tweede, las ik onder andere: Israël is theologisch een mijnenveld (alleen al die woordkeuze!). En: de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) (…) moet af van de specifieke plek voor Israël in haar theologische denken. In mijn gedachten komt nog iets op. Om Sions wil zal ik niet zwijgen. Dat dus ten derde, wat eigenlijk als eerste moet staan, waarom ik er toe kom iets te zeggen. 

In hoeverre kunnen we tijdens de erediensten oorlogen als die tussen Rusland en Oekraïne en Israël en Hamas aan de orde brengen? En in hoeverre mag je daar dan mening vormend over (s)preken?

Een kort antwoord: In zoverre we er geloofsvormend over kunnen spreken. Belicht vanuit Gods Woord, bijvoorbeeld Jesaja 1, 16-17. Ja, daar is weer zo’n Oud Testamentische, dus joodse tekst, die ook vormend is voor ons christelijke geloof. Het Isrealisme daarvan is, dat de oude woorden van en aan Israël, niets aan actualiteit verliezen voor ons geloof en voor onze wereld die hunkert naar vrede en gerechtigheid. Jood, christen, moslim, of welk geloof je ook praktiseert, doet daarbij niet terzake.  

Israël is theologisch een mijnenveld. De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) (…) moet af van de specifieke plek voor Israël in haar theologische denken. 

De theologen in kwestie die dit naar voren brengen wijzen erop dat de verwoording ‘onopgeefbaar verbonden met Israël (Kerkorde PKN, artikel I-7), suggereert dat er een onderlinge afhankelijkheid is, die er niet (meer) is. Ik had van deze ‘dienaren van het woord/ Woord’ beter verwacht. Onopgeefbare verbondenheid wordt verkwanselt tot onderlinge afhankelijkheid. Het zet de hele zaak scheef. En op de helling. Het mag zo zijn dat het christendom uit het jodendom is voortgekomen, maar geen voortzetting ervan is, zoals collega Offringa stelt, maar voortzetting of niet, de onopgeefbare verbondenheid is er in Jezus Christus. Zijn naam zegt het al. Jezus, joods. Christus, latijn, wat ten tijde van Jezus stond voor de rest van de wereld. Zijn kruisbeeld drukt het pijnlijk duidelijk uit. Wijd uitgespreide armen. Waarbij je, ziende op de armen links en rechts vastgenageld, metaforisch kunt spreken van een ‘onopgeefbare’ verbondenheid. De wereld vandaag laat zien hoe pijnlijk die verbondenheid blijkbaar is. Het Isrealisme hiervan is dat Israël net zozeer als de Palestijnen, Russen net zozeer als Oekraïners etc., ten diepste niet van hun verbondenheid in Christus kunnen worden losgezongen. Of men dat nou erkent, gelooft, anders gelooft of niet gelooft. 

Omwille van Sion zal ik niet zwijgen.

Het is wijsheid om te wachten met spreken, zegt Jakobus in zijn gelijknamige brief. Maar dat is wat anders dan niet spreken. Er gebeuren dingen in de wereld waarbij moed en kracht nodig is om niet te snel tot spreken te komen. Ons spreekwoord zegt het zo: Spreken is zilver, zwijgen is goud. Maar dat wil niet zeggen dat het maar beter is om altijd je mond te houden. Er zijn tijden, dan moet er gesproken worden. Er breken momenten aan dat we niet langer kunnen zwijgen. Dat we dus ook in de kerk onze mond moeten opendoen. Toen het antisemitisme zijn monsterlijke kop opstak tijdens de regering van Artaxerxes (Ahasveros) in de persoon van Haman die alle joden wilde laten doden (waar hebben we dat meer gehoord?), zegt Mordechai tegen zijn beeldschone nicht Ester, die één van de bijvrouwen van de koning is, dat ze haar mond open moet doen en haar positie moet gebruiken bij de koning om groot onrecht te voorkomen. Ze moet zich maar niet inbeelden dat zij, omdat ze in het koninklijk paleis woont, als enige joodse zal ontsnappen aan de jodenvervolging en jodenmoord die Haman in gang zet. Hier en nu toegepast zou je de woorden van Jesaja ook zo kunnen uitspreken: om de lieve vrede wil zal ik spreken. 

Wij horen wachters op de muren van Jeruzalem (lett. stad van de vrede) te zijn. Wachters die nooit zullen zwijgen, dag noch nacht (Jes. 62, 6), totdat vrede en gerechtigheid werkelijkheid worden in onze wereld. Isrealisme is dat we als kinderen van de Ene, de God van Abraham en de vele volken die uit hem zijn voortgekomen, en die in Christus de volken bijeen brengt, om Sions wil, om de lieve vrede wil niet zullen zwijgen. Want we moeten ons maar niet inbeelden dat wij zomaar aan het grote en gruwelijke gevaar van antisemitisme zullen ontkomen.  

En dan ten slotte nog even terug naar Mordechai en Offringa. Mordechai zegt nog iets heel wezenlijks tegen Ester. Als jij nu zwijgt, nu het moment daar is, komt er van een andere kant wel uitkomst en redding voor de joden (Ester 4, 14). Offringa ziet in het christendom geen voortzetting van het jodendom. Als dan toch maar dit als voortzetting gezien wordt, dat God zijn heilswerk voortzet. Van een andere kant. Is niet in die zin in Christus het werk van God (ook) voortgezet? Dat is realisme van de God van Israël, die in Christus ook onze – daarbij wil ik niemand uitsluiten – God en Vader is. Waarom zouden die woorden van Mordechai vandaag niet meer gelden? 

Plaats een reactie